Links fokt een Tunesiër parkieten alsof hij met veren iets probeert recht te zetten wat in beton gegoten zit. Rechts schreeuwt een Turkse garagehouder tegen een motorblok dat hem doet denken aan zijn zoon. En ik? Ik zit ertussenin, espresso in de hand, gedachten als kogeltjes: klein, zwart, maar met impact.
Geuzenveld is geen woonwijk. Het is een realtime reconstructie van een idee dat ooit “samenleving” heette. Elke ochtend als ik naar het plein loop voor een broodje — warm, knapperig, goddelijk — balanceer ik tussen verwondering en overlevingsdrang. De straat is een slalomparcours van fatbikers: achtjarige F1-coureurs in hoodie en Air Max, zonder rijbewijs of remmend vermogen.
Wanneer ik dan eindelijk op het plein sta, en de geur van frituur en onuitgesproken spanningen in mijn neus kruipt, zie ik soms een verdwaalde Nederlander. Helder huidtype, verwarde blik. Ik knik even. Als een spion die een andere agent herkent in vijandelijk gebied.
Maandag is markt, vrijdag is gebed. De stereo van Geuzenveld draait enkel oosterse klassiekers. Mijn eigen achtergrondmuziek — espressoapparaat, stilte, een halve gedachte over de Oerturken en mijn eigen creaties met OzyMusic — klinkt daar zelden doorheen. Ik ben hier, maar niet van hier. Al woon ik hier.
En misschien is dat precies waar het schuurt. Want in de leegte tussen ‘thuis’ en ‘vreemd’ begint iets anders te spreken — iets dat steeds meer stemmen krijgt. De frustratie, de culturele vermoeidheid, het idee dat niemand meer durft te zeggen wat iedereen voelt.
En dan verschijnt hij. Niet als oplossing, maar als echo.
Geert Wilders. Nee nee, het is niet de leider waar Nederland écht op zat te wachten — maar wel degene die kwam toen niemand anders durfde. Een sirene op een zinkend schip: veel lawaai, nul richting. Zijn Nederland bestaat uit angst, kapsels en oud zeer in een nieuwe jas.
En toch… ik bewonder hem. Niet om wat hij hier zegt, maar om wat hij dáár zegt. Zijn steun voor de democratie in Turkije — zijn kritiek op Erdoğan, zijn pleidooi voor seculier bestuur — het is de paradox die ik niet kan negeren. Hier roept hij tegen de minaret, daar verdedigt hij de vrijheden van mijn ouders. Een man die me in zijn land liever ziet vertrekken, maar in mijn vaderland zegt wat ik denk. Rare tijden. Wees gerust. Ik bewonder hem niet heel erg hoor.. Iedereen gelooft wat hem het beste uitkomt, toch?!
Toch… de parkieten fluiten. Mijn espresso is heet. En op dagen dat het licht net goed valt over het plein, geloof ik héél even dat we niet verloren zijn.